Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

vorweisen
Ich kann ein Visum in meinem Pass vorweisen.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

zerstören
Der Tornado zerstört viele Häuser.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.

ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

aufteilen
Sie teilen die Hausarbeit zwischen sich auf.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

hinausziehen
Wie soll er nur diesen dicken Fisch hinausziehen?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

vertreiben
Der eine Schwan vertreibt einen anderen.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

überlassen
Die Besitzer überlassen mir ihre Hunde zum Spaziergang.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

wiederfinden
Nach dem Umzug konnte ich meinen Pass nicht wiederfinden.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.

totfahren
Leider werden noch immer viele Tiere von Autos totgefahren.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
