Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/102823465.webp
vorweisen
Ich kann ein Visum in meinem Pass vorweisen.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/106515783.webp
zerstören
Der Tornado zerstört viele Häuser.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/123367774.webp
ordnen
Ich muss noch viele Papiere ordnen.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/122153910.webp
aufteilen
Sie teilen die Hausarbeit zwischen sich auf.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/65199280.webp
nachlaufen
Die Mutter läuft ihrem Sohn nach.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/95655547.webp
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/120870752.webp
hinausziehen
Wie soll er nur diesen dicken Fisch hinausziehen?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/109657074.webp
vertreiben
Der eine Schwan vertreibt einen anderen.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/124458146.webp
überlassen
Die Besitzer überlassen mir ihre Hunde zum Spaziergang.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/106682030.webp
wiederfinden
Nach dem Umzug konnte ich meinen Pass nicht wiederfinden.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
cms/verbs-webp/86196611.webp
totfahren
Leider werden noch immer viele Tiere von Autos totgefahren.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
cms/verbs-webp/119913596.webp
zuschießen
Der Vater will dem Sohn ein wenig Geld zuschießen.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.