Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/89869215.webp
sparka
De gillar att sparka, men bara i bordsfotboll.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
cms/verbs-webp/117284953.webp
välja ut
Hon väljer ut ett nytt par solglasögon.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
cms/verbs-webp/84314162.webp
sprida ut
Han sprider ut sina armar brett.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/57574620.webp
leverera
Vår dotter levererar tidningar under semestern.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/121928809.webp
stärka
Gymnastik stärker musklerna.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/116358232.webp
hända
Något dåligt har hänt.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/96668495.webp
trycka
Böcker och tidningar trycks.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/82604141.webp
kasta bort
Han trampar på en bortkastad bananskal.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/106665920.webp
känna
Modern känner mycket kärlek för sitt barn.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/35862456.webp
börja
Ett nytt liv börjar med äktenskap.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
cms/verbs-webp/51573459.webp
betona
Du kan betona dina ögon väl med smink.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/99769691.webp
passera
Tåget passerar oss.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.