Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

oorneem
Die sprinkane het oorgeneem.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

kom maklik
Surfing kom maklik vir hom.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.

kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

agterlaat
Hulle het per ongeluk hul kind by die stasie agtergelaat.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.

besoek
’n Ou vriend besoek haar.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

hanteer
Mens moet probleme hanteer.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

uitklim
Sy klim uit die motor uit.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

vrees
Ons vrees dat die persoon ernstig beseer is.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

let op
’n Mens moet op die verkeerstekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

haat
Die twee seuns haat mekaar.
haten
De twee jongens haten elkaar.

’n toespraak gee
Die politikus gee ’n toespraak voor baie studente.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
