Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruik
Ons gebruik gasmaskers in die brand.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/100585293.webp
draai om
Jy moet die motor hier om draai.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/129403875.webp
lui
Die klok lui elke dag.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
cms/verbs-webp/111892658.webp
lewer
Hy lewer pizzas by huise af.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opsoek
Wat jy nie weet nie, moet jy opsoek.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cms/verbs-webp/106088706.webp
staan op
Sy kan nie meer op haar eie staan nie.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oes
Ons het baie wyn geoest.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werk
Die motorfiets is stukkend; dit werk nie meer nie.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedek
Sy bedek haar gesig.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cms/verbs-webp/91997551.webp
verstaan
’n Mens kan nie alles oor rekenaars verstaan nie.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedek
Sy het die brood met kaas bedek.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.