Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

skree
As jy gehoor wil word, moet jy jou boodskap hard skree.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

saamwerk
Ons werk saam as ’n span.
samenwerken
We werken samen als een team.

herinner
Die rekenaar herinner my aan my afsprake.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

geskik wees
Die pad is nie geskik vir fietsryers nie.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.

ontsteld raak
Sy raak ontsteld omdat hy altyd snork.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

opdateer
Deesdae moet jy jou kennis voortdurend opdateer.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

besmet raak
Sy het met ’n virus besmet geraak.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

bevorder
Ons moet alternatiewe vir motorverkeer bevorder.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.

gebeur
’n Ongeluk het hier gebeur.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

kanselleer
Die kontrak is gekanselleer.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
