Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

’n sertifikaat van siekte kry
Hy moet ’n sertifikaat van siekte by die dokter kry.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

klop
Hy het sy teenstander in tennis geklop.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

versorg
Ons seun versorg sy nuwe motor baie goed.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

praat
Hy praat met sy gehoor.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

vervaardig
Een kan goedkoper met robotte vervaardig.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.

verkies
Baie kinders verkies lekkers bo gesonde dinge.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.

ontmoet
Hulle het mekaar die eerste keer op die internet ontmoet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

antwoord
Sy het met ’n vraag geantwoord.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

raak
Die boer raak sy plante aan.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

teruggee
Die onderwyser gee die opstelle terug aan die studente.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
