Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

barot
Bērni baro zirgu.
voeden
De kinderen voeden het paard.

nepaspēt
Vīrietis nepaspēja uz vilcienu.
missen
De man heeft zijn trein gemist.

izveidot
Viņš ir izveidojis modeli mājai.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

uzrakstīt
Viņš man uzrakstīja pagājušajā nedēļā.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.

saprast
Ne visu par datoriem var saprast.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.

savienot
Šis tilts savieno divas rajonus.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

atvērt
Bērns atver savu dāvanu.
openen
Het kind opent zijn cadeau.

kavēties
Pulkstenis kavējas pāris minūtes.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.

nosedz
Bērns sevi nosedz.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

atvērt
Vai tu, lūdzu, varētu atvērt šo konservu?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?

atstāt
Viņš atstāja savu darbu.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
