Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/120515454.webp
barot
Bērni baro zirgu.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/74036127.webp
nepaspēt
Vīrietis nepaspēja uz vilcienu.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/110233879.webp
izveidot
Viņš ir izveidojis modeli mājai.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/71260439.webp
uzrakstīt
Viņš man uzrakstīja pagājušajā nedēļā.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/91997551.webp
saprast
Ne visu par datoriem var saprast.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
cms/verbs-webp/79201834.webp
savienot
Šis tilts savieno divas rajonus.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/74119884.webp
atvērt
Bērns atver savu dāvanu.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
cms/verbs-webp/51465029.webp
kavēties
Pulkstenis kavējas pāris minūtes.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/130938054.webp
nosedz
Bērns sevi nosedz.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/33463741.webp
atvērt
Vai tu, lūdzu, varētu atvērt šo konservu?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/44127338.webp
atstāt
Viņš atstāja savu darbu.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
cms/verbs-webp/49374196.webp
atlaist
Mans priekšnieks mani atlaida.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.