Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/89025699.webp
nest
Ēzelis nes smagu slogu.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/106622465.webp
sēdēt
Viņa sēž pie jūras saulrietā.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/115113805.webp
tērzēt
Viņi tērzē savā starpā.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/99207030.webp
ierasties
Lidmašīna ieradās laikā.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/21529020.webp
skriet pretī
Meitene skrien pretī saviem mātei.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
cms/verbs-webp/122479015.webp
nogriezt
Audums tiek nogriezts izmēram.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cms/verbs-webp/90309445.webp
notikt
Bēres notika aizvakar.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
cms/verbs-webp/36190839.webp
cīnīties
Ugunsdzēsēji cīnās pret uguni no gaisa.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/106203954.webp
lietot
Ugunī mēs lietojam gāzes maskas.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/42111567.webp
kļūdīties
Domā rūpīgi, lai nepiekļūdītos!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/110347738.webp
priecēt
Mērķis priecē Vācijas futbola līdzjutējus.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
cms/verbs-webp/114231240.webp
melot
Viņš bieži melo, kad vēlas ko pārdot.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.