Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

montar
Minha filha quer montar seu apartamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

iniciar
Eles vão iniciar o divórcio.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

salvar
Os médicos conseguiram salvar sua vida.
redden
De dokters konden zijn leven redden.

possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

sublinhar
Ele sublinhou sua afirmação.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

empurrar
Eles empurram o homem para a água.
duwen
Ze duwen de man het water in.

mostrar
Posso mostrar um visto no meu passaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

aparecer
Um peixe enorme apareceu repentinamente na água.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
