Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/87317037.webp
brincar
A criança prefere brincar sozinha.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
cms/verbs-webp/57207671.webp
aceitar
Não posso mudar isso, tenho que aceitar.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
cms/verbs-webp/95938550.webp
levar
Nós levamos uma árvore de Natal conosco.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/35137215.webp
bater
Os pais não devem bater nos seus filhos.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
cms/verbs-webp/119520659.webp
mencionar
Quantas vezes preciso mencionar esse argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
cms/verbs-webp/81986237.webp
misturar
Ela mistura um suco de frutas.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
cms/verbs-webp/100565199.webp
tomar café da manhã
Preferimos tomar café da manhã na cama.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/115113805.webp
conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/68779174.webp
representar
Advogados representam seus clientes no tribunal.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
cms/verbs-webp/65840237.webp
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
cms/verbs-webp/84943303.webp
estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
cms/verbs-webp/60395424.webp
pular
A criança está pulando feliz.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.