Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cobrir
A criança se cobre.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

avaliar
Ele avalia o desempenho da empresa.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

contar
Ela conta um segredo para ela.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

casar
O casal acabou de se casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

preparar
Eles preparam uma deliciosa refeição.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

aceitar
Não posso mudar isso, tenho que aceitar.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

entrar
Você tem que entrar com sua senha.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

treinar
O cachorro é treinado por ela.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

cancelar
O contrato foi cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

cortar
O cabeleireiro corta o cabelo dela.
knippen
De kapper knipt haar haar.
