Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
brincar
A criança prefere brincar sozinha.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
aceitar
Não posso mudar isso, tenho que aceitar.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
levar
Nós levamos uma árvore de Natal conosco.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
bater
Os pais não devem bater nos seus filhos.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
mencionar
Quantas vezes preciso mencionar esse argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
misturar
Ela mistura um suco de frutas.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
tomar café da manhã
Preferimos tomar café da manhã na cama.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
representar
Advogados representam seus clientes no tribunal.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.