Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

ouvir
Ele está ouvindo ela.
luisteren
Hij luistert naar haar.

superar
As baleias superam todos os animais em peso.
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.

viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

liderar
Ele gosta de liderar uma equipe.
leiden
Hij leidt graag een team.

viajar
Gostamos de viajar pela Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.

comandar
Ele comanda seu cachorro.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

anotar
Ela quer anotar sua ideia de negócio.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.

vencer
Ele venceu seu oponente no tênis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

comparar
Eles comparam suas figuras.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

procurar
A polícia está procurando o criminoso.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

pintar
Ela pintou suas mãos.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
