Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
entrar
O navio está entrando no porto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
ordenar
Ainda tenho muitos papéis para ordenar.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
formar
Nós formamos uma boa equipe juntos.
vormen
We vormen samen een goed team.
encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
partir
O navio parte do porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
começar
Uma nova vida começa com o casamento.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
parar
A mulher para um carro.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
adivinhar
Você precisa adivinhar quem eu sou!
raden
Je moet raden wie ik ben!