Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/31726420.webp
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
cms/verbs-webp/71991676.webp
deixar
Eles acidentalmente deixaram seu filho na estação.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/6307854.webp
chegar
A sorte está chegando até você.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
cms/verbs-webp/100585293.webp
virar-se
Você tem que virar o carro aqui.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/81740345.webp
resumir
Você precisa resumir os pontos chave deste texto.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/107299405.webp
perguntar
Ele a pede perdão.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Os comerciantes estão vendendo muitos produtos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/110401854.webp
acomodar-se
Conseguimos acomodação em um hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/109099922.webp
lembrar
O computador me lembra dos meus compromissos.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
cms/verbs-webp/97593982.webp
preparar
Um delicioso café da manhã está sendo preparado!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
cms/verbs-webp/115847180.webp
ajudar
Todos ajudam a montar a tenda.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
cms/verbs-webp/100634207.webp
explicar
Ela explica a ele como o dispositivo funciona.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.