Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

acreditar
Muitas pessoas acreditam em Deus.
geloven
Veel mensen geloven in God.

cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

reportar-se
Todos a bordo se reportam ao capitão.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

discutir
Os colegas discutem o problema.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

partir
Quando o sinal mudou, os carros partiram.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.

entrar
O navio está entrando no porto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

sair correndo
Ela sai correndo com os sapatos novos.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

entender
Eu não consigo te entender!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

liderar
Ele gosta de liderar uma equipe.
leiden
Hij leidt graag een team.

defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
