Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/96571673.webp
måla
Han målar väggen vit.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/3270640.webp
förfölja
Cowboys förföljer hästarna.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
cms/verbs-webp/44127338.webp
sluta
Han slutade sitt jobb.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
cms/verbs-webp/129235808.webp
lyssna
Han gillar att lyssna på sin gravida frus mage.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
cms/verbs-webp/30314729.webp
sluta
Jag vill sluta röka från och med nu!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
cms/verbs-webp/83776307.webp
flytta
Min brorson flyttar.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorera
Barnet ignorerar sin mors ord.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/117421852.webp
bli vänner
De två har blivit vänner.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/94193521.webp
vända
Du får svänga vänster.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/112408678.webp
bjuda in
Vi bjuder in dig till vår nyårsfest.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/123237946.webp
hända
En olycka har hänt här.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/41918279.webp
springa bort
Vår son ville springa bort hemifrån.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.