Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/123237946.webp
hända
En olycka har hänt här.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/84314162.webp
sprida ut
Han sprider ut sina armar brett.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/67035590.webp
hoppa
Han hoppade i vattnet.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/96476544.webp
bestämma
Datumet bestäms.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/109099922.webp
påminna
Datorn påminner mig om mina möten.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
cms/verbs-webp/116835795.webp
anlända
Många människor anländer med husbil på semester.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
cms/verbs-webp/18316732.webp
köra igenom
Bilen kör igenom ett träd.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sortera
Han gillar att sortera sina frimärken.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.