Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/21342345.webp
gilla
Barnet gillar den nya leksaken.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bekräfta
Hon kunde bekräfta den goda nyheten till sin make.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/119335162.webp
röra sig
Det är hälsosamt att röra sig mycket.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/125400489.webp
lämna
Turister lämnar stranden vid middagstid.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
cms/verbs-webp/108218979.webp
måste
Han måste stiga av här.
moeten
Hij moet hier uitstappen.
cms/verbs-webp/123619164.webp
simma
Hon simmar regelbundet.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/114231240.webp
ljuga
Han ljuger ofta när han vill sälja något.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/80332176.webp
understryka
Han underströk sitt påstående.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.