Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/119269664.webp
klara
Studenterna klarade provet.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/84472893.webp
åka
Barn gillar att åka cykel eller sparkcykel.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/73649332.webp
ropa
Om du vill bli hörd måste du ropa ditt budskap högt.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/125319888.webp
täcka
Hon täcker sitt hår.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/129203514.webp
prata
Han pratar ofta med sin granne.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/46602585.webp
transportera
Vi transporterar cyklarna på biltaket.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
cms/verbs-webp/40326232.webp
förstå
Jag förstod äntligen uppgiften!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/118343897.webp
samarbeta
Vi arbetar tillsammans som ett lag.
samenwerken
We werken samen als een team.