Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

fight
The athletes fight against each other.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

give
What did her boyfriend give her for her birthday?
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?

ride along
May I ride along with you?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

pick up
We have to pick up all the apples.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

need
You need a jack to change a tire.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

deliver
He delivers pizzas to homes.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

trade
People trade in used furniture.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

connect
This bridge connects two neighborhoods.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

report to
Everyone on board reports to the captain.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

park
The cars are parked in the underground garage.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
