Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (US)

cms/verbs-webp/108556805.webp
look down
I could look down on the beach from the window.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/120128475.webp
think
She always has to think about him.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/113415844.webp
leave
Many English people wanted to leave the EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
cms/verbs-webp/65915168.webp
rustle
The leaves rustle under my feet.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/92207564.webp
ride
They ride as fast as they can.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
cms/verbs-webp/43483158.webp
go by train
I will go there by train.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/60111551.webp
take
She has to take a lot of medication.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/115520617.webp
run over
A cyclist was run over by a car.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accept
Some people don’t want to accept the truth.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
cms/verbs-webp/106665920.webp
feel
The mother feels a lot of love for her child.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
cms/verbs-webp/121820740.webp
start
The hikers started early in the morning.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.