Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

look down
I could look down on the beach from the window.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

think
She always has to think about him.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

leave
Many English people wanted to leave the EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

rustle
The leaves rustle under my feet.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

ride
They ride as fast as they can.
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

go by train
I will go there by train.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

take
She has to take a lot of medication.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

run over
A cyclist was run over by a car.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

accept
Some people don’t want to accept the truth.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.

feel
The mother feels a lot of love for her child.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
