Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
produzir
Pode-se produzir mais barato com robôs.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
dirigir
Depois das compras, os dois dirigem para casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
arrancar
As ervas daninhas precisam ser arrancadas.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
garantir
O seguro garante proteção em caso de acidentes.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
casar
Menores de idade não são permitidos se casar.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
surpreender
Ela surpreendeu seus pais com um presente.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
estacionar
Os carros estão estacionados no estacionamento subterrâneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
dispor
Crianças só têm mesada à sua disposição.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
chegar
Papai finalmente chegou em casa!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
examinar
Amostras de sangue são examinadas neste laboratório.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.