Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans
rebutjar
El nen rebutja el seu menjar.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
sentir
Sovent es sent sol.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
pintar
El cotxe està sent pintat de blau.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
passar
La perioda medieval ha passat.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
caminar
No es pot caminar per aquest camí.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
enfadar-se
Ella s’enfada perquè ell sempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
repetir
Pots repetir-ho, si us plau?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
subratllar
Ell va subratllar la seva afirmació.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
estar interessat
El nostre fill està molt interessat en la música.
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
fer la marmota
Volen fer la marmota una nit, per fi.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
obrir
El nen està obrint el seu regal.
openen
Het kind opent zijn cadeau.