Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

nutma
Laps nutab vannis.
huilen
Het kind huilt in het bad.

raiskama
Energiat ei tohiks raisata.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

eputama
Ta meeldib eputada oma rahaga.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

sisenema
Laev siseneb sadamasse.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

saama
Ta saab vanaduses head pensioni.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

kuuluma
Minu naine kuulub mulle.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

avama
Laps avab oma kingituse.
openen
Het kind opent zijn cadeau.

värvima
Ta on oma käed ära värvind.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

meeldima
Talle meeldib šokolaad rohkem kui köögiviljad.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.

maksma
Ta maksab krediitkaardiga veebis.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.

alla vaatama
Aknast sain ma rannale alla vaadata.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
