Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

lahkuma
Laev lahkub sadamast.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

jooma
Lehmad joovad jõest vett.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

unustama
Ta ei taha unustada minevikku.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

tagasi tulema
Isa on sõjast tagasi tulnud.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

harjutama
Naine harjutab joogat.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

jätma
Ta jättis mulle ühe pitsaviilu.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

teadma
Ta teab paljusid raamatuid peaaegu peast.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.

lubama
Depressiooni ei tohiks lubada.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.

sõitma ümber
Autod sõidavad ringis.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

peatuma
Taksod on peatuses peatunud.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

sorteerima
Talle meeldib oma marke sorteerida.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
