Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

belas
Kantoorwerk belas haar baie.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

agterlaat
Hulle het per ongeluk hul kind by die stasie agtergelaat.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.

proe
Dit proe regtig lekker!
smaken
Dit smaakt echt goed!

praat
Hy praat met sy gehoor.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

slaan
Ouers moenie hul kinders slaan nie.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

skryf oor
Die kunstenaars het oor die hele muur geskryf.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

gooi na
Hulle gooi die bal na mekaar.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

verf
Die motor word blou geverf.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

kyk na
Op vakansie het ek baie besienswaardighede bekyk.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

publiseer
Advertensies word dikwels in koerante gepubliseer.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

geld uitgee
Ons moet baie geld aan herstelwerk spandeer.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
