Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
skryf aan
Hy het verlede week aan my geskryf.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
sien weer
Hulle sien mekaar uiteindelik weer.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
slaag
Die studente het die eksamen geslaag.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
roep
Die seun roep so hard soos hy kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
lê
Die kinders lê saam in die gras.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
doen vir
Hulle wil iets vir hulle gesondheid doen.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
spel
Die kinders leer spel.
spellen
De kinderen leren spellen.
eet
Wat wil ons vandag eet?
eten
Wat willen we vandaag eten?
oorskry
Wale oorskry alle diere in gewig.
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
brand
Hy het ’n lucifer gebrand.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.