Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

repetir
O estudante repetiu um ano.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

enviar
Esta empresa envia produtos para todo o mundo.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.

ouvir
As crianças gostam de ouvir suas histórias.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

cobrir
Ela cobriu o pão com queijo.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.

desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

enviar
Ele está enviando uma carta.
sturen
Hij stuurt een brief.

jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

assinar
Ele assinou o contrato.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
