Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
sobrecarregar
O trabalho de escritório a sobrecarrega muito.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
chegar
Ele chegou na hora certa.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
casar
O casal acabou de se casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
perseguir
O cowboy persegue os cavalos.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
melhorar
Ela quer melhorar sua figura.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
querer partir
Ela quer deixar o hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
concordar
Os vizinhos não conseguiram concordar sobre a cor.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
começar
A escola está apenas começando para as crianças.
beginnen
School begint net voor de kinderen.