Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/129300323.webp
tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/27564235.webp
trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/118765727.webp
sobrecarregar
O trabalho de escritório a sobrecarrega muito.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
cms/verbs-webp/74916079.webp
chegar
Ele chegou na hora certa.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
cms/verbs-webp/120193381.webp
casar
O casal acabou de se casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/62175833.webp
descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/3270640.webp
perseguir
O cowboy persegue os cavalos.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
cms/verbs-webp/124575915.webp
melhorar
Ela quer melhorar sua figura.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
cms/verbs-webp/105504873.webp
querer partir
Ela quer deixar o hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/67232565.webp
concordar
Os vizinhos não conseguiram concordar sobre a cor.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
cms/verbs-webp/118008920.webp
começar
A escola está apenas começando para as crianças.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/104818122.webp
consertar
Ele queria consertar o cabo.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.