Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/57481685.webp
repetir
O estudante repetiu um ano.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/86215362.webp
enviar
Esta empresa envia produtos para todo o mundo.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
cms/verbs-webp/124545057.webp
ouvir
As crianças gostam de ouvir suas histórias.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/110646130.webp
cobrir
Ela cobriu o pão com queijo.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/118826642.webp
explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/101383370.webp
sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/63935931.webp
virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/30314729.webp
desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
cms/verbs-webp/124053323.webp
enviar
Ele está enviando uma carta.
sturen
Hij stuurt een brief.
cms/verbs-webp/44269155.webp
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/89636007.webp
assinar
Ele assinou o contrato.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/28581084.webp
pendurar
Estalactites pendem do telhado.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.