Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

virar-se
Você tem que virar o carro aqui.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

contratar
O candidato foi contratado.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

conduzir
Os cowboys conduzem o gado com cavalos.
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.

receber
Posso receber internet muito rápida.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.

falar
Ele fala para seu público.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

reduzir
Definitivamente preciso reduzir meus custos de aquecimento.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

passar a noite
Estamos passando a noite no carro.
overnachten
We overnachten in de auto.

voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.

apresentar
Ele está apresentando sua nova namorada aos seus pais.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
