Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/116358232.webp
acontecer
Algo ruim aconteceu.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/18473806.webp
ter vez
Por favor, espere, você terá sua vez em breve!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
cms/verbs-webp/121102980.webp
acompanhar
Posso acompanhar você?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/109071401.webp
abraçar
A mãe abraça os pequenos pés do bebê.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/113885861.webp
infectar-se
Ela se infectou com um vírus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidir
Ela não consegue decidir qual sapato usar.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/87994643.webp
caminhar
O grupo caminhou por uma ponte.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
cms/verbs-webp/118483894.webp
desfrutar
Ela desfruta da vida.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/123492574.webp
treinar
Atletas profissionais têm que treinar todos os dias.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
cms/verbs-webp/119235815.webp
amar
Ela realmente ama seu cavalo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/73751556.webp
rezar
Ele reza silenciosamente.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/74119884.webp
abrir
A criança está abrindo seu presente.
openen
Het kind opent zijn cadeau.