Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

ficar cego
O homem com os distintivos ficou cego.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.

devolver
A professora devolve as redações aos alunos.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

demitir
O chefe o demitiu.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

beber
Ela bebe chá.
drinken
Ze drinkt thee.

conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

deitar
As crianças estão deitadas juntas na grama.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.

perdoar
Ela nunca pode perdoá-lo por isso!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

avaliar
Ele avalia o desempenho da empresa.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

vencer
Ele venceu seu oponente no tênis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
