Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
causar
Muitas pessoas rapidamente causam caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
pular
A criança está pulando feliz.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cancelar
O voo está cancelado.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
puxar
Ele puxa o trenó.
trekken
Hij trekt de slee.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
pressionar
Ele pressiona o botão.
drukken
Hij drukt op de knop.
tocar
O sino toca todos os dias.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
pronunciar-se
Quem souber de algo pode se pronunciar na classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
conversar
Os alunos não devem conversar durante a aula.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
comentar
Ele comenta sobre política todos os dias.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.