Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/130938054.webp
cobrir
A criança se cobre.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/47062117.webp
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/98294156.webp
negociar
As pessoas negociam móveis usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/116932657.webp
receber
Ele recebe uma boa pensão na velhice.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/90554206.webp
relatar
Ela relata o escândalo para sua amiga.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/11579442.webp
jogar para
Eles jogam a bola um para o outro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/68841225.webp
entender
Eu não consigo te entender!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/80116258.webp
avaliar
Ele avalia o desempenho da empresa.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
cms/verbs-webp/47802599.webp
preferir
Muitas crianças preferem doces a coisas saudáveis.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
cms/verbs-webp/101742573.webp
pintar
Ela pintou suas mãos.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passar
A água estava muito alta; o caminhão não conseguiu passar.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.