Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/92145325.webp
gucken
Sie guckt durch ein Loch.
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/132030267.webp
verzehren
Sie verzehrt ein Stück Kuchen.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cms/verbs-webp/99169546.webp
blicken
Alle blicken auf ihr Handy.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
cms/verbs-webp/97119641.webp
lackieren
Das Auto wird blau lackiert.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
cms/verbs-webp/112408678.webp
einladen
Wir laden euch zu unserer Silvesterparty ein.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/84506870.webp
sich besaufen
Er besäuft sich fast jeden Abend.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/61826744.webp
schaffen
Wer schuf die Erde?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
cms/verbs-webp/82095350.webp
schieben
Die Pflegerin schiebt den Patienten in einem Rollstuhl.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Die Büroarbeit belastet sie sehr.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bekämpfen
Die Feuerwehr bekämpft den Brand aus der Luft.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/114593953.webp
sich begegnen
Sie sind sich zuerst im Internet begegnet.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
cms/verbs-webp/103232609.webp
ausstellen
Hier wird moderne Kunst ausgestellt.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.