Woordenlijst
Leer werkwoorden – Turks

yaratmak
Ev için bir model yarattı.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

ağlamak
Çocuk banyoda ağlıyor.
huilen
Het kind huilt in het bad.

kovmak
Patron onu kovdu.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

hissetmek
O sık sık yalnız hissediyor.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

ele geçirmek
Çekirgeler ele geçirdi.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

trenle gitmek
Oraya trenle gideceğim.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

kurmak
Kızım daire kurmak istiyor.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

kalkmak
Tren kalkıyor.
vertrekken
De trein vertrekt.

durdurmak
Kadın bir aracı durduruyor.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

sevmek
Çikolatayı sebzelerden daha çok seviyor.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.

yenilmek
Daha zayıf köpek dövüşte yenilir.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
