Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/86710576.webp
depart
Our holiday guests departed yesterday.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/109766229.webp
feel
He often feels alone.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/111892658.webp
deliver
He delivers pizzas to homes.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/96628863.webp
save
The girl is saving her pocket money.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
cms/verbs-webp/122479015.webp
cut to size
The fabric is being cut to size.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cms/verbs-webp/85968175.webp
damage
Two cars were damaged in the accident.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/102169451.webp
handle
One has to handle problems.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/98060831.webp
publish
The publisher puts out these magazines.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
cms/verbs-webp/94312776.webp
give away
She gives away her heart.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/85871651.webp
need to go
I urgently need a vacation; I have to go!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/57248153.webp
mention
The boss mentioned that he will fire him.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/110646130.webp
cover
She has covered the bread with cheese.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.