Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

receive
He received a raise from his boss.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

demand
My grandchild demands a lot from me.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

send off
She wants to send the letter off now.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.

burden
Office work burdens her a lot.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

run out
She runs out with the new shoes.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

move out
The neighbor is moving out.
verhuizen
De buurman verhuist.

accept
I can’t change that, I have to accept it.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

endure
She can hardly endure the pain!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

get upset
She gets upset because he always snores.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

demand
He is demanding compensation.
eisen
Hij eist compensatie.

cancel
He unfortunately canceled the meeting.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
