Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/61280800.webp
exercise restraint
I can’t spend too much money; I have to exercise restraint.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
cms/verbs-webp/100585293.webp
turn around
You have to turn the car around here.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/74908730.webp
cause
Too many people quickly cause chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/85871651.webp
need to go
I urgently need a vacation; I have to go!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
cms/verbs-webp/19351700.webp
provide
Beach chairs are provided for the vacationers.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/102136622.webp
pull
He pulls the sled.
trekken
Hij trekt de slee.
cms/verbs-webp/112970425.webp
get upset
She gets upset because he always snores.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/105504873.webp
want to leave
She wants to leave her hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/130770778.webp
travel
He likes to travel and has seen many countries.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/113136810.webp
send off
This package will be sent off soon.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/123953850.webp
save
The doctors were able to save his life.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
cms/verbs-webp/99196480.webp
park
The cars are parked in the underground garage.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.