Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

finne veien
Jeg kan finne veien godt i en labyrint.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.

skyve
Sykepleieren skyver pasienten i en rullestol.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

føle
Moren føler stor kjærlighet for barnet sitt.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

tørre
De tørret å hoppe ut av flyet.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

vike
Mange gamle hus må vike for de nye.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

prate
Studenter bør ikke prate under timen.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

lukke
Hun lukker gardinene.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.

bestå
Studentene besto eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

kreve
Barnebarnet mitt krever mye av meg.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

avlyse
Han avlyste dessverre møtet.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

leie ut
Han leier ut huset sitt.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
