Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
sair
As crianças finalmente querem sair.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
acomodar-se
Conseguimos acomodação em um hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
acreditar
Muitas pessoas acreditam em Deus.
geloven
Veel mensen geloven in God.
olhar
Ela olha por um buraco.
kijken
Ze kijkt door een gat.
protestar
As pessoas protestam contra a injustiça.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
completar
Você consegue completar o quebra-cabeça?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
proteger
Crianças devem ser protegidas.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
usar
Até crianças pequenas usam tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.