Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

empurrar
A enfermeira empurra o paciente em uma cadeira de rodas.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

responder
O estudante responde à pergunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

deixar parado
Hoje muitos têm que deixar seus carros parados.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

preferir
Muitas crianças preferem doces a coisas saudáveis.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.

brincar
A criança prefere brincar sozinha.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

acontecer
Algo ruim aconteceu.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

punir
Ela puniu sua filha.
straffen
Ze strafte haar dochter.

deixar aberto
Quem deixa as janelas abertas convida ladrões!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

deitar
As crianças estão deitadas juntas na grama.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

estudar
Há muitas mulheres estudando na minha universidade.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
