Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/53064913.webp
fechar
Ela fecha as cortinas.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/85860114.webp
avançar
Você não pode avançar mais a partir deste ponto.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/34567067.webp
procurar
A polícia está procurando o criminoso.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
cms/verbs-webp/35071619.webp
passar por
Os dois passam um pelo outro.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/61162540.webp
acionar
A fumaça acionou o alarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/63868016.webp
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
cms/verbs-webp/107299405.webp
perguntar
Ele a pede perdão.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
cms/verbs-webp/113136810.webp
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/32685682.webp
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
cms/verbs-webp/118008920.webp
começar
A escola está apenas começando para as crianças.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/80356596.webp
despedir-se
A mulher se despede.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
cms/verbs-webp/123786066.webp
beber
Ela bebe chá.
drinken
Ze drinkt thee.