Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
partir
O navio parte do porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
retornar
O pai retornou da guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
juntar-se
É bom quando duas pessoas se juntam.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
verificar
O dentista verifica os dentes.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cancelar
O contrato foi cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
acontecer
Um acidente aconteceu aqui.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
mover
É saudável se movimentar muito.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
partir
O trem parte.
vertrekken
De trein vertrekt.