Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
look
Everyone is looking at their phones.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
run after
The mother runs after her son.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
limit
Fences limit our freedom.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.
walk
The group walked across a bridge.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
kiss
He kisses the baby.
kussen
Hij kust de baby.
beat
Parents shouldn’t beat their children.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
feel
He often feels alone.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
write
He is writing a letter.
schrijven
Hij schrijft een brief.
criticize
The boss criticizes the employee.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
park
The bicycles are parked in front of the house.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.