Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

travel around
I’ve traveled a lot around the world.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

call back
Please call me back tomorrow.
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.

look forward
Children always look forward to snow.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

get a sick note
He has to get a sick note from the doctor.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

let in
One should never let strangers in.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

develop
They are developing a new strategy.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.

serve
The waiter serves the food.
serveren
De ober serveert het eten.

carry out
He carries out the repair.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

pull
He pulls the sled.
trekken
Hij trekt de slee.

come out
What comes out of the egg?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?

take back
The device is defective; the retailer has to take it back.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
