Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

ride along
May I ride along with you?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

park
The cars are parked in the underground garage.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

spend the night
We are spending the night in the car.
overnachten
We overnachten in de auto.

see
You can see better with glasses.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

overcome
The athletes overcome the waterfall.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

think
You have to think a lot in chess.
denken
Je moet veel denken bij schaken.

come closer
The snails are coming closer to each other.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

trust
We all trust each other.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

cancel
The flight is canceled.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.

drive back
The mother drives the daughter back home.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
