Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

move
My nephew is moving.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

receive
He received a raise from his boss.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

study
The girls like to study together.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

meet
Sometimes they meet in the staircase.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

depart
The train departs.
vertrekken
De trein vertrekt.

eat
The chickens are eating the grains.
eten
De kippen eten de granen.

enter
He enters the hotel room.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

dial
She picked up the phone and dialed the number.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

end up
How did we end up in this situation?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

have breakfast
We prefer to have breakfast in bed.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

spend the night
We are spending the night in the car.
overnachten
We overnachten in de auto.
