Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

touch
The farmer touches his plants.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

kick
Be careful, the horse can kick!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

taste
This tastes really good!
smaken
Dit smaakt echt goed!

paint
She has painted her hands.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

demand
My grandchild demands a lot from me.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

overcome
The athletes overcome the waterfall.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

pull out
Weeds need to be pulled out.
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.

want
He wants too much!
willen
Hij wil te veel!

miss
He missed the nail and injured himself.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
