Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
take part
He is taking part in the race.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
enter
He enters the hotel room.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
run
She runs every morning on the beach.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
count
She counts the coins.
tellen
Ze telt de munten.
kick
In martial arts, you must be able to kick well.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
quit
I want to quit smoking starting now!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
stop
The policewoman stops the car.
stoppen
De agente stopt de auto.
sort
I still have a lot of papers to sort.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
get along
End your fight and finally get along!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
speak out
She wants to speak out to her friend.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
start running
The athlete is about to start running.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.