Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

mix
She mixes a fruit juice.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.

jump over
The athlete must jump over the obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

agree
The neighbors couldn’t agree on the color.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

check
The mechanic checks the car’s functions.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

dispose
These old rubber tires must be separately disposed of.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

do
You should have done that an hour ago!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

arrive
He arrived just in time.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

happen
Something bad has happened.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

cause
Sugar causes many diseases.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

call on
My teacher often calls on me.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

give away
She gives away her heart.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
