Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

springe over
Atleten skal springe over forhindringen.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

springe
Han sprang i vandet.
springen
Hij sprong in het water.

sende
Han sender et brev.
sturen
Hij stuurt een brief.

blive blind
Manden med mærkerne er blevet blind.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.

køre tilbage
Moderen kører datteren hjem igen.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

falde let
Surfing falder ham let.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.

trykke
Bøger og aviser bliver trykt.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

eje
Jeg ejer en rød sportsvogn.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

indeholde
Fisk, ost, og mælk indeholder meget protein.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.

sidde
Mange mennesker sidder i rummet.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

lukke igennem
Skal flygtninge lukkes igennem ved grænserne?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
