Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

lukke ind
Man bør aldrig lukke fremmede ind.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

oversætte
Han kan oversætte mellem seks sprog.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

mistænke
Han mistænker, at det er hans kæreste.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

straffe
Hun straffede sin datter.
straffen
Ze strafte haar dochter.

vende rundt
Du skal vende bilen her.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

kende
Hun kender mange bøger næsten udenad.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.

modtage
Jeg kan modtage meget hurtigt internet.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.

gå ud
Pigerne kan lide at gå ud sammen.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

dræbe
Vær forsigtig, du kan dræbe nogen med den økse!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!

passe
Vores søn passer rigtig godt på sin nye bil.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

behøve
Jeg er tørstig, jeg behøver vand!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
