Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

rasle
Bladene rasler under mine fødder.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

gøre målløs
Overraskelsen gør hende målløs.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

overlade til
Ejerne overlader deres hunde til mig for en tur.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

brænde ned
Ilden vil brænde en stor del af skoven ned.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

bruge
Hun brugte alle sine penge.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

fyre
Chefen har fyret ham.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

lede
Den mest erfarne vandrer leder altid.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

gøre fremskridt
Snegle gør kun langsomme fremskridt.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

sige farvel
Kvinden siger farvel.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

køre hjem
Efter shopping kører de to hjem.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

transportere
Vi transporterer cyklerne på bilens tag.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
