Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

beskytte
Moderen beskytter sit barn.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

undgå
Han skal undgå nødder.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

annullere
Kontrakten er blevet annulleret.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

være
Du bør ikke være trist!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!

udleje
Han udlejer sit hus.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

føre
Han fører pigen ved hånden.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

acceptere
Kreditkort accepteres her.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

virke
Motorcyklen er i stykker; den virker ikke længere.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

mistænke
Han mistænker, at det er hans kæreste.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

bruge
Vi bruger gasmasker i ilden.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

trykke
Han trykker på knappen.
drukken
Hij drukt op de knop.
