Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
exprimir
Ella exprime el limón.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
esperar
Mi hermana espera un hijo.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
soportar
Ella no puede soportar el canto.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cancelar
El contrato ha sido cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
llevar
El burro lleva una carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
beber
Ella bebe té.
drinken
Ze drinkt thee.
discutir
Los colegas discuten el problema.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
dar
El padre quiere darle a su hijo algo de dinero extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
proteger
Los niños deben ser protegidos.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
exhibir
Se exhibe arte moderno aquí.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
salir
Ella sale del coche.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.