Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

acordar
Los vecinos no pudieron acordar sobre el color.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

suceder
Algo malo ha sucedido.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

limitar
Durante una dieta, tienes que limitar tu ingesta de alimentos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

contratar
La empresa quiere contratar a más personas.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

cortar
Para la ensalada, tienes que cortar el pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

ignorar
El niño ignora las palabras de su madre.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

ceder
Muchas casas antiguas tienen que ceder paso a las nuevas.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

simplificar
Hay que simplificar las cosas complicadas para los niños.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.

tomar
Ella tiene que tomar mucha medicación.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

ajustar
Tienes que ajustar el reloj.
instellen
Je moet de klok instellen.

entrar
El metro acaba de entrar en la estación.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
