Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/82604141.webp
tirar
Él pisa una cáscara de plátano tirada.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/34567067.webp
buscar
La policía está buscando al perpetrador.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
cms/verbs-webp/73649332.webp
gritar
Si quieres que te escuchen, tienes que gritar tu mensaje en voz alta.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/119379907.webp
adivinar
Tienes que adivinar quién soy.
raden
Je moet raden wie ik ben!
cms/verbs-webp/46385710.webp
aceptar
Aquí se aceptan tarjetas de crédito.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
cms/verbs-webp/127554899.webp
preferir
Nuestra hija no lee libros; prefiere su teléfono.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/74009623.webp
probar
El coche se está probando en el taller.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
cms/verbs-webp/94796902.webp
encontrar el camino de regreso
No puedo encontrar mi camino de regreso.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
cms/verbs-webp/1502512.webp
leer
No puedo leer sin gafas.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/92456427.webp
comprar
Quieren comprar una casa.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/41935716.webp
perderse
Es fácil perderse en el bosque.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/110775013.webp
anotar
Ella quiere anotar su idea de negocio.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.