Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/127554899.webp
preferir
Nuestra hija no lee libros; prefiere su teléfono.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/73751556.webp
rezar
Él reza en silencio.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/103719050.webp
desarrollar
Están desarrollando una nueva estrategia.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
cms/verbs-webp/94153645.webp
llorar
El niño está llorando en la bañera.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/80552159.webp
funcionar
La motocicleta está rota; ya no funciona.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/60395424.webp
saltar
El niño salta felizmente.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/64053926.webp
superar
Los atletas superan la cascada.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/86996301.webp
defender
Los dos amigos siempre quieren defenderse mutuamente.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/80356596.webp
despedirse
La mujer se despide.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
cms/verbs-webp/129203514.webp
charlar
A menudo charla con su vecino.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumir
Ella consume un trozo de pastel.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cms/verbs-webp/113248427.webp
ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.