Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/67232565.webp
acordar
Los vecinos no pudieron acordar sobre el color.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
cms/verbs-webp/116358232.webp
suceder
Algo malo ha sucedido.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/129244598.webp
limitar
Durante una dieta, tienes que limitar tu ingesta de alimentos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/103797145.webp
contratar
La empresa quiere contratar a más personas.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
cms/verbs-webp/121264910.webp
cortar
Para la ensalada, tienes que cortar el pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorar
El niño ignora las palabras de su madre.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/61575526.webp
ceder
Muchas casas antiguas tienen que ceder paso a las nuevas.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/63457415.webp
simplificar
Hay que simplificar las cosas complicadas para los niños.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/60111551.webp
tomar
Ella tiene que tomar mucha medicación.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/104825562.webp
ajustar
Tienes que ajustar el reloj.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/71612101.webp
entrar
El metro acaba de entrar en la estación.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/100434930.webp
terminar
La ruta termina aquí.
eindigen
De route eindigt hier.