Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/120978676.webp
afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrek
Die trein vertrek.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefen
Hy oefen elke dag met sy skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
cms/verbs-webp/105238413.webp
spaar
Jy kan geld op verhitting spaar.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/117311654.webp
dra
Hulle dra hul kinders op hulle rûe.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
cms/verbs-webp/95938550.webp
saamneem
Ons het ’n Kersboom saamgeneem.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/115267617.webp
waag
Hulle het gewaag om uit die vliegtuig te spring.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roep
Die seun roep so hard soos hy kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/77738043.webp
begin
Die soldate begin.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/102823465.webp
wys
Ek kan ’n visum in my paspoort wys.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/99725221.webp
lieg
Soms moet mens in ’n noodgeval lieg.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.