Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

hoor
Ek kan jou nie hoor nie!
horen
Ik kan je niet horen!

huis toe gaan
Hy gaan huis toe na die werk.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.

druk
Hulle druk die man in die water.
duwen
Ze duwen de man het water in.

straf
Sy het haar dogter gestraf.
straffen
Ze strafte haar dochter.

opdateer
Deesdae moet jy jou kennis voortdurend opdateer.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

sny
Die haarkapper sny haar hare.
knippen
De kapper knipt haar haar.

maak skoon
Sy maak die kombuis skoon.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

skep
Hy het ’n model vir die huis geskep.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

begin
Die soldate begin.
beginnen
De soldaten beginnen.

wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

luister
Hy luister graag na sy swanger vrou se maag.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
