Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/84314162.webp
uitsprei
Hy sprei sy arms wyd uit.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluit
Sy sluit die gordyne.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/130288167.webp
maak skoon
Sy maak die kombuis skoon.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waarheen gaan julle albei?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
cms/verbs-webp/30793025.webp
spog
Hy hou daarvan om met sy geld te spog.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvang
Sy het ’n baie mooi geskenk ontvang.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
cms/verbs-webp/119501073.webp
lê oorkant
Daar is die kasteel - dit lê reg oorkant!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/123648488.webp
gaan loer
Die dokters gaan elke dag by die pasiënt loer.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/79322446.webp
stel voor
Hy stel sy nuwe vriendin aan sy ouers voor.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoet
Soms ontmoet hulle in die trappehuis.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/90287300.webp
lui
Hoor jy die klok lui?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?