Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
sien
Jy kan beter sien met brille.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
onderskryf
Ons onderskryf jou idee graag.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
spel
Die kinders leer spel.
spellen
De kinderen leren spellen.
speel
Die kind verkies om alleen te speel.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
stuur
Die goedere sal in ’n pakkie aan my gestuur word.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
plaasvind
Die begrafnis het eergister plaasgevind.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
raai
Jy moet raai wie ek is!
raden
Je moet raden wie ik ben!
dink
Sy moet altyd aan hom dink.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
kyk na
Hy kyk na wie daar woon.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
terugkry
Ek het die kleingeld teruggekry.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
open
Die fees is met vuurwerke geopen.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.