Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

help
Almal help om die tent op te slaan.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

verken
Mense wil Mars verken.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.

veroorsaak
Te veel mense veroorsaak vinnig chaos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

kyk na
Op vakansie het ek baie besienswaardighede bekyk.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

uitsprei
Hy sprei sy arms wyd uit.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

neerskryf
Sy wil haar besigheidsidee neerskryf.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.

terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

verken
Die ruimtevaarders wil die ruimte verken.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

bedek
Die waterlelies bedek die water.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
