Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

walg
Sy walg vir spinnekoppe.
walgen van
Ze walgde van spinnen.

stap
Die groep het oor ’n brug gestap.
wandelen
De groep wandelde over een brug.

vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

antwoord
Sy het met ’n vraag geantwoord.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

koop
Hulle wil ’n huis koop.
kopen
Ze willen een huis kopen.

lei
Die mees ervare stapper lei altyd.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

dra
Die donkie dra ’n swaar las.
dragen
De ezel draagt een zware last.

uitgee
Die uitgewer gee hierdie tydskrifte uit.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.

binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

verken
Die ruimtevaarders wil die ruimte verken.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

lê
Die kinders lê saam in die gras.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
