Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
stop
Die vrou stop ’n kar.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
aanteken
Jy moet met jou wagwoord aanteken.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
oorkom
Die atlete oorkom die waterval.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
verdwaal
Dit is maklik om in die woud te verdwaal.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
verwys
Die onderwyser verwys na die voorbeeld op die bord.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
lê oorkant
Daar is die kasteel - dit lê reg oorkant!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
vergeet
Sy het nou sy naam vergeet.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
koop
Hulle wil ’n huis koop.
kopen
Ze willen een huis kopen.
hang af
Hy is blind en hang af van buite hulp.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.