Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/120259827.webp
criticar
El jefe critica al empleado.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/107852800.webp
mirar
Ella mira a través de binoculares.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/117490230.webp
ordenar
Ella se ordena el desayuno para ella misma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/11579442.webp
lanzar a
Se lanzan la pelota el uno al otro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/100466065.webp
omitir
Puedes omitir el azúcar en el té.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
cms/verbs-webp/47225563.webp
pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/116166076.webp
pagar
Ella paga en línea con una tarjeta de crédito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
cms/verbs-webp/85968175.webp
dañar
Dos coches se dañaron en el accidente.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/113393913.webp
aparcar
Los taxis han aparcado en la parada.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
cms/verbs-webp/27076371.webp
pertenecer
Mi esposa me pertenece.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/119335162.webp
mover
Es saludable moverse mucho.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/124458146.webp
dejar
Los propietarios me dejan sus perros para pasear.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.