Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/121870340.webp
correr
El atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/73880931.webp
limpiar
El trabajador está limpiando la ventana.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/100565199.webp
desayunar
Preferimos desayunar en la cama.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/19584241.webp
disponer
Los niños solo disponen de dinero de bolsillo.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
cms/verbs-webp/131098316.webp
casar
A los menores no se les permite casarse.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
cms/verbs-webp/78773523.webp
aumentar
La población ha aumentado significativamente.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/106608640.webp
usar
Incluso los niños pequeños usan tabletas.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
cms/verbs-webp/86583061.webp
pagar
Ella pagó con tarjeta de crédito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/77581051.webp
ofrecer
¿Qué me ofreces por mis peces?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/90287300.webp
sonar
¿Oyes sonar la campana?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/123648488.webp
pasar por
Los médicos pasan por el paciente todos los días.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.