Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

aumentar
La empresa ha aumentado sus ingresos.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

desechar
Estos viejos neumáticos deben desecharse por separado.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

dar
El padre quiere darle a su hijo algo de dinero extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

saber
¡Esto sabe realmente bien!
smaken
Dit smaakt echt goed!

pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

descubrir
Los marineros han descubierto una nueva tierra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.

disfrutar
Ella disfruta de la vida.
genieten
Ze geniet van het leven.

quitar
El artesano quitó las baldosas viejas.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

mentir
A menudo miente cuando quiere vender algo.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

emprender
He emprendido muchos viajes.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

preferir
Muchos niños prefieren dulces a cosas saludables.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
