Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

testen
Das Auto wird in der Werkstatt getestet.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

einnehmen
Sie muss viele Medikamente einnehmen.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

entlaufen
Unsere Katze ist entlaufen.
weglopen
Onze kat is weggelopen.

reparieren
Er wollte das Kabel reparieren.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

schwätzen
Im Unterricht sollen die Schüler nicht schwätzen.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

mitfahren
Darf ich bei dir mitfahren?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

totfahren
Leider werden noch immer viele Tiere von Autos totgefahren.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

verhauen
Eltern sollten ihre Kinder nicht verhauen.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

einfahren
Die U-Bahn ist gerade eingefahren.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

vorbringen
Wie oft muss ich dieses Argument noch vorbringen?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

bereitstellen
Man stellt den Urlaubern Strandkörbe bereit.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
