Woordenlijst
Leer werkwoorden – Duits

teilen
Wir müssen lernen, unseren Wohlstand zu teilen.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

vorbringen
Wie oft muss ich dieses Argument noch vorbringen?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

brennen
Im Kamin brennt ein Feuer.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

erzählen
Sie hat mir ein Geheimnis erzählt.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.

einführen
Wir führen Obst aus vielen Ländern ein.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.

vermieten
Er vermietet sein Haus.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

austragen
Unsere Tochter trägt in den Ferien Zeitungen aus.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

sich fühlen
Er fühlt sich oft allein.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

praktizieren
Die Frau praktiziert Yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

herabsehen
Ich konnte vom Fenster auf den Strand herabsehen.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

vertrauen
Wir alle vertrauen einander.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
