Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/113671812.webp
teilen
Wir müssen lernen, unseren Wohlstand zu teilen.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/119520659.webp
vorbringen
Wie oft muss ich dieses Argument noch vorbringen?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
cms/verbs-webp/93221279.webp
brennen
Im Kamin brennt ein Feuer.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/120368888.webp
erzählen
Sie hat mir ein Geheimnis erzählt.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
cms/verbs-webp/91930309.webp
einführen
Wir führen Obst aus vielen Ländern ein.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
cms/verbs-webp/58477450.webp
vermieten
Er vermietet sein Haus.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/57574620.webp
austragen
Unsere Tochter trägt in den Ferien Zeitungen aus.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/109766229.webp
sich fühlen
Er fühlt sich oft allein.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/4706191.webp
praktizieren
Die Frau praktiziert Yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/108556805.webp
herabsehen
Ich konnte vom Fenster auf den Strand herabsehen.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrauen
Wir alle vertrauen einander.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/120870752.webp
hinausziehen
Wie soll er nur diesen dicken Fisch hinausziehen?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?