Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/122398994.webp
matar
Cuidado, você pode matar alguém com esse machado!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/101630613.webp
procurar
O ladrão procura a casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/106997420.webp
deixar intacto
A natureza foi deixada intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/70055731.webp
partir
O trem parte.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/124525016.webp
ficar para trás
O tempo de sua juventude fica muito atrás.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
cms/verbs-webp/80325151.webp
completar
Eles completaram a tarefa difícil.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/119425480.webp
pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
cms/verbs-webp/86196611.webp
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
cms/verbs-webp/108556805.webp
olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/67095816.webp
juntar-se
Os dois estão planejando morar juntos em breve.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/117491447.webp
depender
Ele é cego e depende de ajuda externa.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
cms/verbs-webp/21342345.webp
gostar
A criança gosta do novo brinquedo.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.