Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

matar
Cuidado, você pode matar alguém com esse machado!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!

procurar
O ladrão procura a casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.

deixar intacto
A natureza foi deixada intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

partir
O trem parte.
vertrekken
De trein vertrekt.

ficar para trás
O tempo de sua juventude fica muito atrás.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

completar
Eles completaram a tarefa difícil.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
denken
Je moet veel denken bij schaken.

atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

juntar-se
Os dois estão planejando morar juntos em breve.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

depender
Ele é cego e depende de ajuda externa.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
