Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/107852800.webp
olhar
Ela olha através de um binóculo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/66441956.webp
anotar
Você precisa anotar a senha!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/104167534.webp
possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/111021565.webp
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
cms/verbs-webp/79322446.webp
apresentar
Ele está apresentando sua nova namorada aos seus pais.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/33688289.webp
deixar entrar
Nunca se deve deixar estranhos entrar.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/96668495.webp
imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/105681554.webp
causar
O açúcar causa muitas doenças.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cms/verbs-webp/107273862.webp
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/101383370.webp
sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/116877927.webp
montar
Minha filha quer montar seu apartamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
cms/verbs-webp/8451970.webp
discutir
Os colegas discutem o problema.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.