Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
olhar
Ela olha através de um binóculo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
anotar
Você precisa anotar a senha!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
apresentar
Ele está apresentando sua nova namorada aos seus pais.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
deixar entrar
Nunca se deve deixar estranhos entrar.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
causar
O açúcar causa muitas doenças.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
montar
Minha filha quer montar seu apartamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.