Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
chegar
O avião chegou no horário.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
trocar
O mecânico de automóveis está trocando os pneus.
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
economizar
A menina está economizando sua mesada.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
pagar
Ela pagou com cartão de crédito.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
caminhar
Este caminho não deve ser percorrido.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
oferecer
O que você está me oferecendo pelo meu peixe?
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
liquidar
A mercadoria está sendo liquidada.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
perder
Ela perdeu um compromisso importante.
cms/verbs-webp/43956783.webp
weglopen
Onze kat is weggelopen.
fugir
Nosso gato fugiu.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
brincar
A criança prefere brincar sozinha.