Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrar
O navio está entrando no porto.

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
assinar
Ele assinou o contrato.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
aproximar
Os caracóis estão se aproximando um do outro.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
deitar
As crianças estão deitadas juntas na grama.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
aumentar
A empresa aumentou sua receita.

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limitar
Durante uma dieta, é preciso limitar a ingestão de alimentos.

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
responder
O estudante responde à pergunta.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
chegar
Muitas pessoas chegam de motorhome nas férias.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
gastar
Ela gastou todo o seu dinheiro.

inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
montar
Minha filha quer montar seu apartamento.

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
servir
O chef está nos servindo pessoalmente hoje.
