Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
criar
Ele criou um modelo para a casa.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produzir
Pode-se produzir mais barato com robôs.

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
descartar
Estes pneus de borracha velhos devem ser descartados separadamente.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
espalhar
Ele espalha seus braços amplamente.

verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
maravilhar-se
Ela ficou maravilhada quando recebeu a notícia.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
falar com
Alguém deveria falar com ele; ele está tão solitário.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passar por
O trem está passando por nós.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
iniciar
Eles vão iniciar o divórcio.

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
relatar
Ela relata o escândalo para sua amiga.

raden
Je moet raden wie ik ben!
adivinhar
Você precisa adivinhar quem eu sou!

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
votar
Os eleitores estão votando em seu futuro hoje.
