Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
liderar
O caminhante mais experiente sempre lidera.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
anotar
Você precisa anotar a senha!
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
jogar para
Eles jogam a bola um para o outro.
cms/verbs-webp/125376841.webp
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
olhar para
Nas férias, eu olhei para muitos pontos turísticos.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
recompensar
Ele foi recompensado com uma medalha.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
colher
Nós colhemos muito vinho.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
devolver
O aparelho está com defeito; o vendedor precisa devolvê-lo.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
comentar
Ele comenta sobre política todos os dias.
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mencionar
O chefe mencionou que vai demiti-lo.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
passar
Os estudantes passaram no exame.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
matar
Cuidado, você pode matar alguém com esse machado!
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
estar de pé
O alpinista está no pico.