Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
anotar
Ela quer anotar sua ideia de negócio.
cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
maravilhar-se
Ela ficou maravilhada quando recebeu a notícia.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
perder
Espere, você perdeu sua carteira!
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
sentir
A mãe sente muito amor pelo seu filho.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
danificar
Dois carros foram danificados no acidente.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
representar
Advogados representam seus clientes no tribunal.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
ostentar
Ele gosta de ostentar seu dinheiro.