Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
estar de pé
O alpinista está no pico.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
dormir
O bebê dorme.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investir
Em que devemos investir nosso dinheiro?
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
partir
Nossos convidados de férias partiram ontem.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
contratar
A empresa quer contratar mais pessoas.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
pintar
Ela pintou suas mãos.
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
liderar
O caminhante mais experiente sempre lidera.
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
saber
As crianças são muito curiosas e já sabem muito.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
usar
Ela usa produtos cosméticos diariamente.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
gostar
A criança gosta do novo brinquedo.