Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
relatar
Ela relata o escândalo para sua amiga.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
ficar em frente
Lá está o castelo - fica bem em frente!
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
parar
Você deve parar no sinal vermelho.
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
jogar fora
Ele pisa em uma casca de banana jogada fora.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sentar
Muitas pessoas estão sentadas na sala.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
beber
As vacas bebem água do rio.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
colher
Nós colhemos muito vinho.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
avaliar
Ele avalia o desempenho da empresa.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repetir
Pode repetir, por favor?