Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
deixar aberto
Quem deixa as janelas abertas convida ladrões!

wachten
We moeten nog een maand wachten.
esperar
Ainda temos que esperar por um mês.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
virar-se
Você tem que virar o carro aqui.

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
comparar
Eles comparam suas figuras.

plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!

onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
acomodar-se
Conseguimos acomodação em um hotel barato.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
entrar
Você tem que entrar com sua senha.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
lidar
Tem-se que lidar com problemas.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
remover
Como se pode remover uma mancha de vinho tinto?

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitorar
Tudo aqui é monitorado por câmeras.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passar por
O trem está passando por nós.
