Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
consertar
Ele queria consertar o cabo.
doden
Ik zal de vlieg doden!
matar
Vou matar a mosca!
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ligar
A menina está ligando para sua amiga.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
perseguir
O cowboy persegue os cavalos.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
controlar-se
Não posso gastar muito dinheiro; preciso me controlar.
bereiden
Ze bereidt een taart.
preparar
Ela está preparando um bolo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
viajar pelo
Eu viajei muito pelo mundo.
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passar
O período medieval já passou.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cuidar
Nosso zelador cuida da remoção de neve.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produzir
Pode-se produzir mais barato com robôs.