Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
receber
Ele recebe uma boa pensão na velhice.

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
omitir
Você pode omitir o açúcar no chá.

brengen
De koerier brengt een pakketje.
trazer
O mensageiro traz um pacote.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produzir
Pode-se produzir mais barato com robôs.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
dirigir
Depois das compras, os dois dirigem para casa.

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
perguntar
Ele a pede perdão.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
ficar cego
O homem com os distintivos ficou cego.

voeden
De kinderen voeden het paard.
alimentar
As crianças estão alimentando o cavalo.

onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
acomodar-se
Conseguimos acomodação em um hotel barato.

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examinar
Amostras de sangue são examinadas neste laboratório.
