Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
traduzir
Ele pode traduzir entre seis idiomas.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
melhorar
Ela quer melhorar sua figura.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
desmontar
Nosso filho desmonta tudo!

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
recompensar
Ele foi recompensado com uma medalha.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
reservar
Quero reservar algum dinheiro todo mês para mais tarde.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
desligar
Ela desliga a eletricidade.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
fornecer
Cadeiras de praia são fornecidas para os veranistas.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
entregar
O entregador de pizza entrega a pizza.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.

gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causar
O álcool pode causar dores de cabeça.
