Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
aumentar
A população aumentou significativamente.
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
superar
Os atletas superaram a cachoeira.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
examinar
O dentista examina a dentição do paciente.
cms/verbs-webp/119952533.webp
smaken
Dit smaakt echt goed!
provar
Isso prova muito bem!
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
praticar
A mulher pratica yoga.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
repetir
O estudante repetiu um ano.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
atravessar
O carro atravessa uma árvore.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
decidir
Ela não consegue decidir qual sapato usar.
cms/verbs-webp/118003321.webp
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visitar
Ela está visitando Paris.