Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
desfrutar
Ela desfruta da vida.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
cms/verbs-webp/28787568.webp
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
perder-se
Minha chave se perdeu hoje!
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
perder
Ela perdeu um compromisso importante.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
atravessar
O carro atravessa uma árvore.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
soltar
Você não deve soltar a empunhadura!
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
ouvir
Ele está ouvindo ela.
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
temer
A criança tem medo no escuro.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
conversar
Ele frequentemente conversa com seu vizinho.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
chegar
O avião chegou no horário.