Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês
genieten
Ze geniet van het leven.
desfrutar
Ela desfruta da vida.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
perder-se
Minha chave se perdeu hoje!
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
perder
Ela perdeu um compromisso importante.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
atravessar
O carro atravessa uma árvore.
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
soltar
Você não deve soltar a empunhadura!
luisteren
Hij luistert naar haar.
ouvir
Ele está ouvindo ela.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
temer
A criança tem medo no escuro.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
conversar
Ele frequentemente conversa com seu vizinho.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.