Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
expressar-se
Ela quer se expressar para sua amiga.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
puxar
Ele puxa o trenó.
cms/verbs-webp/96531863.webp
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
passar por
O gato pode passar por este buraco?
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
dançar
Eles estão dançando um tango apaixonados.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enriquecer
Temperos enriquecem nossa comida.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
pintar
Ela pintou suas mãos.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
realizar
Ele realiza o conserto.
cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
mencionar
Quantas vezes preciso mencionar esse argumento?
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
estacionar
As bicicletas estão estacionadas na frente da casa.
cms/verbs-webp/105238413.webp
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
economizar
Você pode economizar dinheiro no aquecimento.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
virar
Ela vira a carne.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
farfalhar
As folhas farfalham sob meus pés.