Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
queimar
Você não deveria queimar dinheiro.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
tocar
Quem tocou a campainha?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
proteger
A mãe protege seu filho.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
beber
Ela bebe chá.
drinken
Ze drinkt thee.
pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
morrer
Muitas pessoas morrem em filmes.
sterven
Veel mensen sterven in films.
parar
Você deve parar no sinal vermelho.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
trazer
O mensageiro traz um pacote.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
fugir
Nosso gato fugiu.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
olhar para
Nas férias, eu olhei para muitos pontos turísticos.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.