Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Os comerciantes estão vendendo muitos produtos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/116932657.webp
receber
Ele recebe uma boa pensão na velhice.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/93393807.webp
acontecer
Coisas estranhas acontecem em sonhos.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
cms/verbs-webp/109766229.webp
sentir
Ele frequentemente se sente sozinho.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/102304863.webp
chutar
Cuidado, o cavalo pode chutar!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/100466065.webp
omitir
Você pode omitir o açúcar no chá.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/114231240.webp
mentir
Ele frequentemente mente quando quer vender algo.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/59552358.webp
gerenciar
Quem gerencia o dinheiro na sua família?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
cms/verbs-webp/110056418.webp
discursar
O político está discursando na frente de muitos estudantes.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
cms/verbs-webp/111615154.webp
levar
A mãe leva a filha de volta para casa.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/120254624.webp
liderar
Ele gosta de liderar uma equipe.
leiden
Hij leidt graag een team.