Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
chutar
Eles gostam de chutar, mas apenas no pebolim.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
concordar
Os vizinhos não conseguiram concordar sobre a cor.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
oferecer
O que você está me oferecendo pelo meu peixe?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
atravessar
O carro atravessa uma árvore.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
decifrar
Ele decifra as letras pequenas com uma lupa.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
puxar
Ele puxa o trenó.
trekken
Hij trekt de slee.
praticar
Ele pratica todos os dias com seu skate.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
importar
Nós importamos frutas de muitos países.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
promover
Precisamos promover alternativas ao tráfego de carros.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.