Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/93221279.webp
queimar
Há um fogo queimando na lareira.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/89869215.webp
chutar
Eles gostam de chutar, mas apenas no pebolim.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/50772718.webp
cancelar
O contrato foi cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/66787660.webp
pintar
Quero pintar meu apartamento.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
cms/verbs-webp/91367368.webp
passear
A família passeia aos domingos.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/21342345.webp
gostar
A criança gosta do novo brinquedo.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/70624964.webp
divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
cms/verbs-webp/64904091.webp
recolher
Temos que recolher todas as maçãs.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
cms/verbs-webp/57248153.webp
mencionar
O chefe mencionou que vai demiti-lo.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/120254624.webp
liderar
Ele gosta de liderar uma equipe.
leiden
Hij leidt graag een team.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causar
Muitas pessoas rapidamente causam caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.