Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/100298227.webp
kramme
Han krammer sin gamle far.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drikke
Køerne drikker vand fra floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/123213401.webp
hade
De to drenge hader hinanden.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/40326232.webp
forstå
Jeg forstod endelig opgaven!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/96668495.webp
trykke
Bøger og aviser bliver trykt.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/84314162.webp
brede ud
Han breder sine arme ud.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/100585293.webp
vende rundt
Du skal vende bilen her.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/91367368.webp
gå en tur
Familien går en tur om søndagen.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bygge
Børnene bygger et højt tårn.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/56994174.webp
komme ud
Hvad kommer ud af ægget?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/28581084.webp
hænge ned
Istapper hænger ned fra taget.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/115224969.webp
tilgive
Jeg tilgiver ham hans gæld.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.